zondag 21 oktober 2012

Vertelwijzen in beeldcultuur

De afgelopen weken heb ik het gehad over de semiotische analyse en de paradigmatische analyse. Voor het onderwerp van deze blog gaan we op dezelfde weg door: de syntagmatische analyse, oftewel de analyse van het verhaal.


De maker en de kijker
In het college van 08-10-2012 richtte Hans van Driel zich op David Bordwell, de auteur van het in 1985 verschenen boek Narration in the Fiction Film. Bij het analyseren van het medium film onderscheid Bordwell twee dingen: de maker en de kijker. Wat hij met de maker bedoelt spreekt voor zich. Hierbij verdeelt hij de kijker onder in drie typen:

  • De fysieke persoon  
  • De geïdealiseerde kijker / ideale kijker  
  • De kijker die de tekst zelf voortbrengt. Met andere woorden de kijker die de auteur zelf schept.

Bordwell focust zich met name op de geïdealiseerde kijker. In zijn boek beschrijft hij het met een citaat van Ivor Montagu: “The ideal spectator must be an ideally placed possible spectator”. De ideale kijker kan dingen zien die voor een normale toeschouwer ontoegankelijk zijn. Dit komt doordat een gebeurtenis door middel van camerastandpunten vanuit allerlei verschillende hoeken in beeld kan worden gebracht.

Vertelwijzen
Bordwell (1985) gebruikt basisprincipes uit de semiotiek (object, teken en interpretant) en linkt ze aan elementen uit de verhaalanalyse. De elementen die hij onderscheidt zijn:

  • Style: de techniek: camerapositie, materiaal, etc.  
  • Sujet: datgene wat wordt afgebeeld. Het is herhaalbaar.  
  • Fabel: een reconstructie door de kijker van wat zich zou hebben kunnen afgespeeld. Dit is in logische dan wel chronologische volgorde. Het ligt bij de kijker, niet in de tekst.

Figuur 1: De 3 verhaalelementen in het semiotische schema. (Van Driel, 2012)
De elementen style en sujet horen bij de maker, de fabel hoort bij de kijker. Op basis hiervan linkt hij style en sujet aan het principe teken, en de fabel aan de interpretant. Er is geen directe link tussen een verhaalelement en het principe object, omdat het object een feit is en dit niet te aan te nemen is zonder tekens. Zo is het om het feit ‘ik ben geslaagd voor mijn rijexamen’ te veronderstellen bijvoorbeeld nodig om dit te zeggen (hierbij is de uitspraak een teken) of om je rijbewijs te laten zien (het rijbewijs is het teken). Vandaar de stippellijn in figuur 1. Middels de drie elementen stelt Bordwell drie vertelwijzen vast.

  1. De klassieke vertelwijze: hierin staat de fabel centraal (FA su st)  
  2. De art vertelwijze: hierin staat het sujet centraal (fa SU st)  
  3. De parametrische vertelwijze: hierin staat de style centraal (fa su ST)

Klassieke vertelwijze
In de klassieke vertelling is het normaal gesproken duidelijk wie de personages zijn (en wie de hoofd- en bijpersonages zijn), wat er gebeurt, en waar en wanneer dit gebeurt. Het geheel wordt lineair verteld. De klassieke vertelwijze heeft als kenmerk dat de mate van montage toeneemt naarmate de scene vordert. Het schakelen tussen verschillende cameraposities gebeurt doorgaans tijdens bewegingen van personages. Tevens vindt er montage plaats op het moment dat de identiteit van een personage wordt vastgesteld. Dit soort momenten worden, evenals het begin van bepaalde acties, begeleid met behulp van muziek, welke op dit soort momenten dikwijls start of prominenter wordt. Een belangrijk gegeven in de klassieke vertelwijze is dat de fabel duidelijk overgebracht wordt. De kijker blijft niet met vragen zitten; alles wordt beantwoord. Gelinkt aan de wereldbeelden die ik behandelde in blog 2 sluit dit aan bij het mechanistisch wereldbeeld (Van Driel), waarin men ervan uitgaat dat alles een reden of functie heeft.

'A Clockwork Orange', een beroemde art film van Stanley Kubrick uit 1971.
Art vertelwijze
Hoe anders is dit bij de Art vertelwijze. Kenmerkend hiervan zijn open eindes en het onbeantwoord laten van vragen. Aangezien de aandacht bij het sujet ligt, is het creëren van een overzichtelijk fabel van minder belang. Hierdoor zijn art-films vaak moeilijk te reconstrueren. In tegenstelling tot het mechanistische wereldbeeld van de klassieke vertelwijze, sluit dit meer aan bij het post-moderne wereldbeeld: Het is moeilijk het in zijn geheel te aanschouwen; je moet het ervaren.

Parametrische vertelwijze
Tot slot is er de parametrische vertelwijze, de minst voorkomende van de drie. Het is gekenmerkt door een focus op de style, oftewel de vormgeving. Het resultaat is vaak experimenteel en onorthodox.

Het is duidelijk dat de drie elementen (fabel, sujet en style) in alle vertelwijzen terugkomen. Afhankelijk van welke vertelwijze in een uiting van beeldcultuur wordt gebruikt, komt het ene element prominenter naar voren dan het andere.


Referenties: 
  • Bordwell, D. (1985). Narration in the Fiction Film. Madison, WI: The University of Wisconsin Press.
  • Van Driel, H. (2012, 8 oktober). Hoorcollege Beeldcultuur. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten