zondag 2 september 2012

The Times They Are a-Changin'

Dat zijn de woorden van Bob Dylan. Hij scoorde in 1964 een hit met dit nummer over de veranderlijkheid van het leven. In de loop der jaren is het uitgegroeid tot één van zijn meest bekende songs uit zijn toch al niet bescheiden repertoire. Misschien komt dit doordat er een kern van waarheid in het nummer zit: De tijden veranderen inderdaad. En dat is in verschillende gebieden op te merken.

De 1.0 en de 3.0 samenleving
In het college Beeldcultuur van 27-08-2012 stelde Hans van Driel dat onze samenleving door de decennia heen een evolutie heeft doorgemaakt. Tijdens het beschrijven van de gang van zaken in het verleden, haalde hij het begrip ‘1.0 situatie’ aan. Dit betreft een situatie waarin een institutie informatie aanlevert voor het individu, zonder dat er een wederkerig effect plaatsvindt (zie Figuur 1). Er is dus als het ware sprake van eenrichtingsverkeer. De eerste websites gelden als een voorbeeld hiervan: een pagina die wordt gebruikt als een etalage, vanwaar de maker informatie beschikbaar stelt voor de bezoekers zonder dat zij hier invloed op kunnen uitoefenen.

Tegenwoordig leven we volgens Van Driel meer en meer in een 3.0 samenleving. Deze situatie is dynamischer dan 1.0. De focus ligt niet langer enkel op het overdragen van informatie; er wordt gedeeld. Er bestaat interactie tussen de institutie en de individuen, en de individuen onderling (zie Figuur 1). Op het web is dit terug te vinden in sites waarbij bezoekers comments plaatsen en op deze manier het klimaat van de site bepalen. 


Figuur 1: De ontwikkeling van samenleving 1.0 naar 3.0. (Derksen, M. in: Van den Hoff, R., 2011)

Bij een verandering van de ene situatie naar de andere is het van belang om met de tijd mee te gaan. Bob Dylan zingt niet voor niets: “And the first one now, will later be last.” Als je niet mee verandert, dan kun je achterop raken.

1.0 en 3.0 op het gebied van educatie
Dit gegeven kan waardevol zijn op het gebeid van educatie. Hierin streven we namelijk naar de zo goed mogelijke opleiding en vorming van de jeugd. Daarom dient de volgende vraag gesteld te worden: Hoe passend is ons reguliere onderwijs? Gaat het mee met de overgang naar 3.0 of blijft het steken in oudere methodes? En in hoeverre is deze verandering positief?

In de 1.0 situatie was het veelal zo dat de leraar voor de klas zijn verhaal stond te houden terwijl de leerlingen passief luisterden. Eenrichtingsverkeer dus. Intussen zijn de tijden veranderd en hebben leraren de beschikking over een scala aan verschillende soorten technologie waarmee ze de leerlingen meer bij de lessen kunnen betrekken.  De instrumenten voor een 3.0 situatie zijn aanwezig. Desondanks vind ik het begrijpelijk als sommige leraren huiverig zijn om hun manier van lesgeven te veranderen. Zij zijn immers vertrouwd geraakt met hetgene dat ze al jaren doen. Het nut van nieuwe technologie moet daarentegen niet over het hoofd worden gezien. Want nut heeft het weldegelijk.

In een onderzoek van John Schacter (1999) is de impact van educatieve technologie op leren onderzocht. Hierbij werden vijf grootschalige en twee kleinschalige onderzoeken geanalyseerd en vergeleken. Er werd gevonden dat leerlingen beter presteerden op toetsen uit het onderzoek, gestandaardiseerde toetsen en landelijke toetsen als ze gebruik konden maken van educatieve technologie. Schacter noemt vijf soorten technologie in het bijzonder:
  • Instructies met computerbegeleiding;
  • Geïntegreerde technologie voor leersystemen;
  • Simulaties en software dat leerlingen higher order* denken bijbrengt;
  • Technologie voor samenwerken in netwerken;
  • Ontwerp- en programmeertechnologieën.
Het gebruik van technologie ‘omdat het kan’ heeft echter geen zin. Volgens Schacter is het belangrijk om vooraf leerdoelen te stellen die met behulp van technologie behaald kunnen worden, omdat het anders minder effectief of totaal ineffectief kan zijn. 

*(Higher order denken is een term die werd gebruikt door Benjamin Bloom (1956) om het soort denken aan te duiden dat meer cognitieve processen vergt dan andere soorten. (Zie Figuur 2). Er is dus meer hersenactiviteit voor nodig.)
Figuur 2: Categorieën uit het cognitieve domein van Bloom's Taxonomy (Anderson, L. & Krathwohl, D. A., 2001).

Ik zie de verandering van het onderwijs van een 1.0 naar een 3.0 situatie als positief. Het saaie karakter van 1.0 colleges wordt vervangen met behulp van een interactievere methode die de colleges doet opleven. Mijn overtuiging is dat wanneer de middelen voorhanden zijn, je er gebruik van moet maken. Maar het belangrijkste is dat het hoofddoel, het onderwijzen, tijdens deze veranderingen niet uit het oog verloren wordt. Technologie moet in dienst staan van het onderwijs, niet andersom.


Opmerkingen:
  • De komende weken zal ik op deze blog berichten plaatsen die gerelateerd zijn aan de cursus Beeldcultuur. Genoeg om naar uit te kijken dus!
  • Wat betreft het gebruikmaken van technologie tijdens deze cursus zit het vooralsnog wel snor. Naast het overbekende Microsoft PowerPoint wordt er onder andere gebruikgemaakt van Yammer voor het netwerkgedeelte, en van blogs om de inhoud van de colleges verder te bestuderen. Ik ben benieuwd of hier nog andere handige dingen bij komen.   

Referenties:  
  • Anderson, L. & Krathwohl, D. A. (2001). Taxonomy for Learning, Teaching and Assessing: A Revision of    Bloom's Taxonomy of Educational Objectives. New York: Longman
  • Bloom, B. S., Engelhart, M. D., Furst, E. J., Hill, W. H., & Krathwohl, D. R. (1956). Taxonomy of educational objectives: the classification of educational goals; Handbook I: Cognitive Domain. New York, Longmans, Green.
  • Schacter, J. (1999). The Impact of Education Technology on Student Achievement: What the Most Current Research Has To Say. Santa Monica, CA: Milken Exchange on Educational Technology. 
  • Van den Hoff, R. (2011). Society 3.0: 52.
  • Van Driel, H. (27-08-2012). Hoorcollege Beeldcultuur.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten